Een ontslag op staande voet is een uiterste middel, zodat dit alleen mag worden ingezet als van een werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren.
Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Daarbij moet niet alleen te worden gekeken naar de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zullen hebben. Ook als deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vergelijk HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BV9532).
Rechtbank Overijssel
In de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4120 koopt de werknemer – directeur van een woningcorporatie, in strijd met de voorwaarde van de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) dat de bedrijfsauto niet duurder mag zijn dan de Volvo waarin de werknemer op dat moment rijdt, een duurdere auto en misleidt de RvC door de RvC mede te delen dat hij een goedkopere versie wil bestellen, terwijl hij bij de leverancier – die ook nog eens familie is – een duurdere auto bestelt. Hiernaast ondermijnt de werknemer bij de verkoop van een drietal appartementen de instructies van de toezichthouder, Autoriteit Woningcorporaties, door de koopprijs in overeenstemming te brengen met de minimumprijs waarvoor het vastgoed verkocht mocht worden volgens de toezichthouder, maar daartegenover de kopende partij een factuur onder de valse titel van ‘onderhoud’ te laten sturen, zodat de meerprijs op die manier gecompenseerd zou worden door de woningcorporatie. De woningcorporatie ontslaat de werknemer hierop op staande voet. De werknemer is het hier niet mee eens en verzoekt de rechter o.m. om het ontslag te vernietigen.
De Rechtbank oordeelt dat de gedragingen van de werknemer in de twee kwesties zo ernstig verwijtbaar zijn dat ze het gegeven ontslag op staande voet kunnen dragen. In beide kwesties stelt de werknemer de zaken – bewust – formeel anders voor aan de RvC en de toezichthouder, terwijl ze materieel anders liggen. De Rechtbank overweegt dat er niet transparant en juist is gefactureerd, terwijl juist de werknemer – als directeur van een semi-publieke instelling met een voorbeeldfunctie – kwesties als integriteit en transparantie hoog in het vaandel moet hebben en houden. Ook overweegt de Rechtbank dat de werknemer als directeur een voorbeeldfunctie heeft en zich heeft te houden aan de voorwaarden van de RvC en bovendien gehouden is transparant te handelen als het gaat om de aanschaf van een bedrijfsauto, zeker als de leverancier familie is.
Hoewel het ontslag vergaande gevolgen heeft voor de werknemer (hij krijgt immers geen loon meer, geen transitievergoeding en geen WW-uitkering), leggen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer volgens de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal. Dit heeft ook te gelden voor het feit dat de werknemer altijd als goed bestuurder heeft gefunctioneerd.