In algemene voorwaarden worden vaak bepalingen opgenomen over buitengerechtelijke incassokosten, bijvoorbeeld dat deze 15% of een ander percentage van de hoofdsom bedragen. In beginsel is dit ook toegestaan bij ‘business to business’-relaties (hierna: B2B). Betekent dit dan dat een schuldeiser altijd de ‘bedongen’ incassokosten kan vorderen, ook als deze bijvoorbeeld € 47.991,98 bedragen, terwijl de werkelijke kosten veel lager liggen? Dit was aan de orde in de uitspraak van Rechtbank Overijssel van 12 juni 2019, ECLI:RBOVE:2019:2235.
Buitengerechtelijke incassokosten
Allereerst zij opgemerkt dat buitengerechtelijke incassokosten als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte ex artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW als vermogensschade in aanmerking komen voor vergoeding, tenzij de regels omtrent de proceskosten van toepassing zijn (zie Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1868).
Hiernaast blijkt uit artikel 242 Rv dat de rechter de ‘bedongen’ buitengerechtelijke incassokosten ambtshalve kan matigen, maar niet tot onder het bedrag van de buitengerechtelijke kosten die, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht, tegenover de wederpartij redelijk zijn. Dit komt er op neer dat de rechter de ‘bedongen’ buitengerechtelijke (incasso)kosten in B2B-relaties ambtshalve kan matigen tot het bedrag van een redelijke schadeloosstelling.
In artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: BIK) is een regeling opgenomen voor de begroting van de omvang van buitengerechtelijke incassokosten in geval van een betalingsachterstand die betrekking heeft op een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom (zie ook artikel 6:96 lid 5 BW). Volgens deze regeling geschiedt de normering van buitengerechtelijke incassokosten aan de hand van een forfaitair percentage dat uitsluitend is gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom, en niet aan de hand van de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden. Artikel 2 BIK is van aanvullend recht als de schuldenaar geen consument is, zodat partijen van dit artikel kunnen afwijken.
De Hoge Raad heeft in de hierboven genoemde uitspraak evenwel geoordeeld dat de rechter de ‘bedongen’ buitengerechtelijke incassokosten ambtshalve kan matigen tot het bedrag dat overeenkomstig artikel 2 BIK wordt begroot, als niet wordt gesteld en bij betwisting aannemelijk wordt gemaakt dat de werkelijke kosten hoger zijn dan dat bedrag.
Rechtbank Overijssel
Met verwijzing naar voormelde uitspraak van de Hoge Raad overweegt de Rechtbank Overijssel in de hiervoor genoemde uitspraak dat de eisende partij ter zitting te kennen heeft gegeven niet te kunnen aantonen dat de werkelijke kosten hoger waren dan het wettelijk tarief. Aangezien de gedaagde partij heeft betwist dat er zulke hoge kosten waren gemaakt en de eiser niet aannemelijk kon maken dat de werkelijke kosten het wettelijke tarief overstijgen, heeft de Rechtbank de buitengerechtelijke kosten toegewezen conform het wettelijke tarief, te weten tot een bedrag van € 3.373,07.
Conclusie
Bij ‘bedongen’ buitengerechtelijke incassokosten doet de schuldeiser er dus goed aan om de gemaakte kosten te motiveren en goed te onderbouwen. Anders loopt deze het risico dat de rechter de gevorderde bedongen incassokosten ambtshalve matigt tot het wettelijk tarief.
Auteur: Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op 11 februari 2020