Ondernemingsrecht

In de praktijk komt het met enige regelmaat voor dat bestuurders nalaten om tijdig betalingsonmacht van de vennootschap te melden bij het Bedrijfstakpensioenfonds, waardoor zij persoonlijk aansprakelijk kunnen zijn voor niet betaalde pensioenpremies.

Een bestuurder van een vennootschap is – onmiddellijk nadat het de bestuurder is gebleken dat de vennootschap niet tot betaling van pensioenpremies in staat is – verplicht om hiervan mededeling te doen aan het bedrijfstakpensioenfonds (artikel 23 Wet Bpf 2000). Dit wordt ook wel de ‘melding betalingsonmacht’ genoemd.

 

Omstandigheden

 

Bij de melding moet de bestuurder inzicht geven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de pensioenbijdrage niet kan worden betaald. Daarnaast is hij verplicht op verzoek van het bedrijfstakpensioenfonds nadere inlichtingen te verstrekken en/of stukken te overleggen zodat de oorzaak van de betalingsonmacht kan worden vastgesteld en de financiële positie van de vennootschap kan worden bepaald.

 

De melding betalingsonmacht moet schriftelijk worden gedaan, uiterlijk veertien dagen na de dag waarop op grond van de regeling omtrent de betaling van de premies, dan wel op grond van de statuten en reglement van het bedrijfstakpensioenfonds de bijdrage behoorde te zijn voldaan.

 

Vroeg stadium

 

De mededelingsplicht is in het leven geroepen om de bestuurder van een vennootschap die niet aan haar verplichtingen kan voldoen, te dwingen in actie te komen zodat het bedrijfstakpensioenfonds in een vroeg stadium op de hoogte raakt van de betalingsmoeilijkheden. Op deze wijze kan het bedrijfstakpensioenfonds hierop inspelen, bijvoorbeeld door het treffen van een betalingsregeling met de vennootschap.

 

In een recente uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 juli 2017 was onder meer de vraag aan de orde of er ook een melding gedaan kan worden als de hoogte van de pensioen-premieschuld waarop de melding ziet, nog niet vaststaat. Het Gerechtshof vond van wel. De vroegtijdige melding zal echter alleen dan als melding in de zin van artikel 23 Wet Bpf 2000 worden aanvaard, als hieruit duidelijk blijkt dat gelet op de te verwachten hoogte van de betalingsverplichting (tijdige) betaling van die bijdrage is uitgesloten. De melding moet ook dan voorzien te zijn van een deugdelijke, op de situatie toegespitste, onderbouwing van de omstandigheden waarom (tijdige) betaling niet mogelijk is, aldus het Gerechtshof.

 

Moeilijke opgave

Als de vennootschap niet of niet op de juiste wijze aan haar verplichting tot melding betalingsonmacht heeft voldaan, is de bestuurder en/of de feitelijke beleidsbepaler aansprakelijk voor niet betaalde pensioenpremies, met dien verstande dat dan vermoed wordt dat de niet-betaling aan hem te wijten is.

 

Hoewel de bestuurder dit vermoeden kan weerleggen, wordt hij daartoe pas in de gelegenheid gesteld als hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat de vennootschap niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. Dit laatste is een moeilijk opgave. De bestuurder zal dan bijvoorbeeld moeten stellen en bewijzen dat de betalingsonmacht zich nog niet in zijn bestuursperiode voordeed.

 

Negen ton

In voormelde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag kon de bestuurder het vermoeden dat de niet-betaling aan hem te wijten is, niet ontzenuwen, waardoor hij veroordeeld werd voor de niet betaalde pensioenpremies van bijna negen ton (!).

 

Auteur: Carolin Vethanayagam

Gepubliceerd op: 23 augustus 2017 in de Accountant