De aandeelhouder of moedermaatschappij van een bv is niet altíjd uitgesloten van alle aansprakelijkheid, zo blijkt uit een praktijkvoorbeeld rond vakantiebijslagen.
In het vennootschapsrecht geldt het uitgangspunt dat (persoonlijke) aansprakelijkheid van de aandeelhouder/moedermaatschappij uitgesloten is. Voor veel ondernemers is dat reden handel te drijven door middel van een besloten vennootschap. Onder bijzondere omstandigheden wordt de uitsluiting van aansprakelijkheid echter doorbroken, zodat de aandeelhouder/moedermaatschappij – die ook wel eens bestuurder is – toch aangesproken kan worden voor schulden van de (dochter)vennootschap, zoals loonschulden.
Bij doorbraak van aansprakelijkheid wordt het handelen van de aandeelhouder/moedermaatschappij getoetst aan de hand van de criteria voor onrechtmatige daad, zoals beschreven in artikel 6:162 BW. Betalingsonwil en selectieve betaling van de dochtermaatschappij zijn klassieke voorbeelden om doorbraak van aansprakelijkheid aan te nemen. Verder kan worden gedacht aan de situatie waarbij de aandeelhouder/moedermaatschappij beslissende zeggenschap heeft en feitelijk het beleid bepaalt in de dochtermaatschappij. In dergelijke gevallen kan de aandeelhouder/moedermaatschappij door de schuldeisers van de dochtermaatschappij (succesvol) worden aangesproken voor de schade die zij als gevolg hiervan lijden.
Beslissende zeggenschap
Dat bleek ook uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van vorig jaar zomer. In deze uitspraak van 5 juni 2015 sprak een veertigtal werknemers zowel de werkgever aan als diens aandeelhouder/moedermaatschappij, tevens bestuurder, wegens het onbetaald laten van vakantiebijslagen en de wettelijke verhoging daarover. De Rechtbank stelt voorop dat het beginsel van uitsluiting van aansprakelijkheid van de aandeelhouder/moedermaatschappij slechts wordt doorbroken als sprake is van een onrechtmatige daad van de aandeelhouder/moedermaatschappij.
In deze procedure was onder meer vast komen te staan dat de uiteindelijke bestuurder (natuurlijke persoon) als ultieme aandeelhouder feitelijk in alle vennootschappen het beleid bepaalde en de beslissende zeggenschap had. Verder bevonden alle geldstromen zich in de aandeelhouder/moedermaatschappij. Ook stond vast dat de aandeelhouder/moedermaatschappij door haar belangrijkste contractant werd betaald voor de door de werknemers verrichte werkzaamheden en dat de moedermaatschappij de dochtermaatschappij hiervoor moest betalen. Dat de moedermaatschappij (c.q. de uiteindelijke bestuurder) er geen zorg voor had gedragen dat de dochtermaatschappij de vakantiebijslagen aan de werknemers uitkeerde, valt de aandeelhouder/moedermaatschappij aan te rekenen, aldus de Rechtbank.
Vakantiebijslagen en wettelijke verhoging
Consequentie hiervan was dat de moedermaatschappij aansprakelijk was voor de door werknemers geleden schade als gevolg van de niet nakoming van de verplichtingen door de dochtermaatschappij. Zowel de aandeelhouder/moedermaatschappij als de dochtermaatschappij werden daarom veroordeeld tot betaling van de vakantiebijslagen en de wettelijke verhoging hierover aan de veertig werknemers.
Conclusie
Hieruit blijkt dus dat de aandeelhouder/moedermaatschappij zich ervan bewust moet zijn dat ook zij onder omstandigheden aansprakelijk kan zijn jegens de werknemers van de dochtermaatschappij en dat zij er goed aan doet ervoor te zorgen dat de dochtermaatschappij de loonschulden en dergelijke netjes en dus tijdig aan de werknemer uitbetaalt. Anders loopt zij een ‘dubbel risico’: zij kan dan zowel voor het loon als voor de wettelijke verhoging, die kan oplopen tot 50 procent van het loon, worden aangesproken.
N.B.: mr. C.N. Vethanayagam trad in deze zaak op namens de werknemers.
Bron: verschenen op www.accountant.nl op 18 januari 2016.
Auteur: Carolin Vethanayagam