In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:971 stond de vraag centraal of een zaalverhuurder schadevergoeding mag vragen aan een consument wegens het annuleren van zaalhuur en diverse overige diensten. De rechtbank oordeelde van niet. Wat was de situatie?
Casus
Op 20 augustus 2019 hebben partijen een overeenkomst gesloten waarbij de zaalverhuurder een zaal met personeel en andere zaken ter beschikking zou stellen aan de consument ten behoeve van een feest voor 150 personen op 5 april 2020, dit tegen een prijs van € 3.500,–. In de algemene voorwaarden behorende bij de overeenkomst is een annuleringsbeding opgenomen, op grond waarvan de consument een schadevergoeding is verschuldigd aan de zaalverhuurder als de consument de overeenkomst annuleert. Na het sluiten van de overeenkomst heeft de consument een aanbetaling betaald van totaal € 2.000,–.
Op 26 februari 2020 heeft de consument de overeenkomst opgezegd, omdat haar oma was overleden. Naar aanleiding daarvan heeft de consument de aanbetaling teruggevorderd van de zaalverhuurder, hetgeen de zaalverhuurder heeft geweigerd. De consument is daarop een procedure tegen de zaalverhuurder gestart tot terugbetaling van de aanbetaling. De zaalverhuurder heeft op zijn beurt een tegeneis ingesteld, waarbij hij betaling van schadevergoeding wegens voortijdige opzegging heeft gevorderd.
Het oordeel van de rechter
De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst van opdracht, omdat niet alleen sprake is van zaalverhuur, maar ook van het ter beschikking stellen van personeel, gebruik van meubilair, gebruik standaard podium en aanwezige technische voorzieningen. Omdat de overeenkomst tussen partijen is gesloten tussen eiser als consument en gedaagde als bedrijf, brengt dit volgens de rechter met zich mee dat de overeenkomst en het annuleringsbeding waarop de zaalverhuurder zich op beroept, onder de werking van de Europese Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten valt.
Uit de artikelen 7:406 BW, 7:408 BW, 7:411 en 7:413 BW BW kan worden afgeleid dat onder de wettelijk regeling de opdrachtgever bij opzegging enkel gehouden is tot vergoeding van een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon voor de opdrachtnemer en eventuele door deze gemaakte onkosten, voor zover deze niet in het loon zijn inbegrepen.
De rechter oordeelt dat het annuleringsbeding in de overeenkomst in strijd is met de hiervoor genoemde wettelijke regels voor de overeenkomst van opdracht, nu het annuleringsbeding inhoud dat bij opzegging een aanzienlijk deel, danwel de gehele overeengekomen prijs verschuldigd blijft. Het gaat in dit geval om 75% van die prijs. De rechter overweegt dat een dergelijk annuleringsbeding wordt vermoed een onredelijk bezwarend beding te zijn als bedoeld in artikel 6:237 onder i BW en – op straffe van het vermoeden dat het onredelijk bezwarend is – slechts mag strekken tot een redelijke vergoeding van door de gebruiker geleden nadeel. Dit betekent volgens de rechter dat het annuleringsbeding in strijd is met de wet en daarmee ook als een oneerlijk en onredelijk bezwarend beding moet worden aangemerkt. Daarop vernietigt de rechter het annuleringsbeding, zodat de zaalverhuurder daar geen beroep meer op kan doen.
De rechter overweegt verder dat hij van het betalen van een redelijke vergoeding van eventueel nadeel van de zaalverhuurder, dan wel het bepalen van een redelijk loon als bedoeld in artikel 7:411 BW, niet toekomt gelet op een recente uitspraak van het Hof van Justitie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) (Dexia-arrest). Het Hof heeft namelijk bepaald dat Richtlijn 93/13 zo moet worden uitgelegd dat een verkoper die – in die hoedanigheid – de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, wanneer de overeenkomst zonder dat beding kan voortbestaan, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.
Het voorgaande ertoe dat de consument recht heeft op terugbetaling van de aanbetaling en dat de tegeneis van de zaalverhuurder wordt afgewezen.
Conclusie
Uit deze uitspraak blijkt dat het van belang is om goed en kritisch te kijken naar de algemene voorwaarden die worden gehanteerd binnen het bedrijf (in het bijzonder de annuleringsbedingen) en te bezien of deze de toets van het Dexia-arrest kunnen doorstaan. Is dat niet het geval, dan kan de ondernemer volledig achter het net vissen, omdat hij dan mogelijk ook geen aanspraak kan maken op de wettelijke schadevergoeding, waar hij zonder het annuleringsbeding mogelijk wel een beroep op had kunnen doen.
Auteur: Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op: 15 maart 2023