Tijdelijke bestuurders en beheerders die door de Ondernemingskader worden aangesteld in het kader van een enquêteprocedure kunnen onder omstandigheden – net als gewone bestuurders en feitelijke beleidsbepalers – aansprakelijk zijn jegens schuldeisers en/of aandeelhouders van de vennootschap. Oppassen geblazen dus.
In de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 5 december 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:5864) werd een door de Ondernemingskamer aangestelde tijdelijke bestuurder en een tijdelijk beheerder van aandelen (ook wel OK-functionarissen genoemd) aansprakelijk gesteld door de aandeelhouders van de vennootschap.
Kort en goed stelden deze aandeelhouders dat de OK-functionarissen op grond van een verklaring verplicht waren om tijdens de AVA van 30 juni 2015 voor een bieding te kiezen in het geval de keuzes van de aandeelhouders niet zouden overeenkomen. De aandeelhouders stellen dat hoewel de OK-functionarissen een keuze hadden gemaakt voor een bieder, zij deze keuze zonder reden hebben teruggedraaid. Het terugdraaien zou tot gevolg hebben gehad dat de onderneming niet is verkocht en failliet is gegaan. De aandeelhouders zouden hierdoor schade hebben geleden, waaronder schade aan de aandelen en inkomensschade. De aandeelhouders stellen dat de OK-functionarissen aansprakelijk zijn voor deze schade, omdat zij door het terugdraaien van hun keuze voor de genoemde bieder primair tekort zijn geschoten in de nakoming van een overeengekomen verplichting op grond van de verklaring en subsidiair omdat zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens de aandeelhouders.
Het oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank overweegt dat de primaire grondslag de vordering niet kan dragen, omdat de verklaring van de aandeelhouders geen overeenkomst is waaruit verplichtingen voor de OK-functionarissen voortvloeien, zodat zij niet kunnen zijn tekortgeschoten in de nakoming van de overeengekomen verplichtingen op grond van de verklaring.
Ten aanzien van subsidiaire grondslag overweegt de Rechtbank dat een deel van de vordering te beschouwen is als vordering tot vergoeding van afgeleide schade (aandeelhouderschade); dit is schade die wordt geleden in de hoedanigheid van aandeelhouder van een vennootschap als gevolg van een tekortkoming of onrechtmatige daad ten opzichte van die vennootschap.
De Rechtbank stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van een derde voor aandeelhouderschade schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm door die derde tegenover de aandeelhouder(s) van de vennootschap is vereist. Dit is ook het geval als die derde een bestuurder is van de vennootschap. Ook overweegt de Rechtbank dat als een bestuurder van een vennootschap een specifieke zorgvuldigheidsnorm schendt ten opzichte van een aandeelhouder van die vennootschap, bijvoorbeeld doordat hij in strijd handelt met statutaire bepalingen die een individuele aandeelhouder beogen te beschermen, die bestuurder alleen aansprakelijk is als hem van die schending een ‘ernstig verwijt’ kan worden gemaakt. Of sprake is van een ‘ernstig verwijt’ moet volgens de Rechtbank worden beoordeeld op dezelfde wijze als wanneer de vraag aan de orde is of een bestuurder aansprakelijk is ten opzichte van de vennootschap waarvan hij bestuurder is, derhalve aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Deze aansprakelijkheidsnorm geldt volgens de Rechtbank ook voor een tijdelijke beheerder van aandelen als deze – zoals hier het geval is – als feitelijk bestuurder gezamenlijk met de tijdelijke OK-bestuurder alle beslissingen neemt.
De Rechtbank laat het antwoord op de vraag of de OK-functionarissen een specifieke zorgvuldigheidsnorm ten opzichte van de aandeelhouders hebben geschonden in het midden. De Rechtbank overweegt dat ook als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van het bestaan van een dergelijke specifieke zorgvuldigheidsnorm en als wordt aangenomen dat de OK-functionarissen die norm hebben geschonden door op de bieding van de genoemde bieder terug te koen, de OK-functionarissen van die schendingen geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank overweegt hiertoe onder meer dat de Ondernemingskamer de OK-functionarissen feitelijk in een wespennest geparachuteerd had waarin in zeer kort tijdsbestek daadkrachtig moest worden gehandeld. Onder die omstandigheden valt de OK-functionarissen geen ernstig verwijt te maken van hun handelen. De vorderingen van de aandeelhouders wordt daarom afgewezen.
Conclusie
Uit deze uitspraak blijkt dat de Rechtbank rekening houdt met het feit dat de OK-functionarissen in het heetst van de strijd allerlei belangrijke beslissingen moesten nemen in een zeer kort tijdsbestek. Een feit was ook dat de aandeelhouders in deze zaak elkaar het licht in de ogen niet gunden en het niet eens konden worden over de overnemende partij, waardoor een vlotte overname werd bemoeilijkt en een sfeer van wantrouwen werd gecreëerd, waartussen de OK-functionarissen stonden. Éen van de aandeelhouders had bovendien onregelmatige onttrekkingen gedaan aan het vermogen van de vennootschap. Deze OK-functionarissen kwamen vanwege de omstandigheden van het geval dan ook goed mee weg.
Auteur: Carolin Vethanayagam