De werkgeversaansprakelijkheid kan ver reiken voor schade als gevolg van een ongeval op het werk, toch is de werkgever niet onder alle omstandigheden aansprakelijk. Wanneer is de werkgever aansprakelijk? In deze bijdrage leggen wij dit haarfijn uit aan de hand van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 5 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5150.
De hoofdregel voor werkgeversaansprakelijkheid
De hoofdregel is dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer lijdt, tenzij hij aantoont, dat hij de hierna te noemen verplichtingen is nagekomen of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De wet maakt duidelijk dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij arbeid laat verrichten, op zodanig wijze moet inrichten en onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanig maatregelen moet nemen en aanwijzingen moet verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt (artikel 7:658 lid 1 BW).
Hof Arnhem-Leeuwarden
In de hierboven genoemde uitspraak van het Hof stond de vraag centraal of deelname aan een schaatsactiviteit door een docent die werkzaam was bij ROC, moet worden aangemerkt als “uitoefening van de werkzaamheden” en zo ja, of ROC heeft voldaan aan haar zorgplicht tegenover deze docent. De docent was tijdens het schaatsen ten val gekomen, waarbij hij met zijn hoofd op het ijs terecht kwam. Als gevolg hiervan heeft de docent een postcommotioneel syndroom (een ernstige hersenschudding) opgelopen. De docent is in januari 2015 in het kader van de WIA 79% arbeidsongeschikt geacht.
Het Hof overweegt onder meer dat aan werkgeversaansprakelijkheid de gedachte ten grondslag ligt dat de werkgever adequate maatregelen moet nemen om bedrijfsongevallen te voorkomen. Het Hof stelt voorop dat de werkgever slechts gehouden is die maatregelen te treffen en die aanwijzingen te geven die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen en om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Verder overweegt het Hof dat artikel 7:658 BW een ruime zorgplicht inhoudt; niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Anderzijds beoogt dit artikel volgens het Hof geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is dan ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De zorgplicht van de werkgever heeft volgens het Hof in de eerste plaats betrekking op de plaats waar de werkzaamheden worden verricht. Het begrip “arbeidsplaats” moet volgens het Hof ruim worden uitgelegd. De inhoud van de zorgplicht hangt onder meer af van de mate waarin de werkgever zeggenschap heeft over de plaats waar de werkzaamheden worden verricht.
Stel en bewijsplicht werknemer
Het Hof overweegt verder dat in het kader van artikel 7:658 BW de werknemer moet stellen en bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Als hij daarin slaagt, is de werkgever voor die schade aansprakelijk, tenzij de werkgever stelt en zo nodig bewijst dat: a) hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht (zoals omschreven in artikel 7:658 lid 1 BW); b) voldoening aan de zorgplicht de schade niet had kunnen voorkomen; of c) de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Uitoefening van werkzaamheden? Ja
Het Hof overweegt vooreerst dat er in dit geval sprake is geweest van uitoefening van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 7:658 BW. Van belang hierbij was onder meer de omstandigheid dat de schaatsactiviteit behoorde tot het curriculum en moest worden begeleid. De loopbaanbegeleiders worden benaderd om de activiteit te begeleiden en in beginsel wordt van hen verwacht dat zij dat doen, tenzij zij dat niet willen of daartoe in de gelegenheid zijn. Hoewel de werknemer in dit geval zich als vrijwilliger heeft aangemeld, werd dit gezien het voorgaande ook door ROC van hem verwacht en werd vanaf het moment van aanmelding op zijn aanwezigheid gerekend, aldus het Hof. Vanaf dat moment was geen sprake meer van vrijblijvendheid. Immers, zonder de begeleiders kond de activiteit geen doorgang vinden. Hiernaast werd door ROC erkend dat de schaatsactiviteit werd beschouwd als gangbaar onderdeel van het takenpakket van de docenten.
Huis-, tuin en keukenongeval? Nee
Het Hof overweegt verder dat er in dit geval geen sprake is van een zogenaamde ‘huis-, tuin- en keukenongeval. Het is juist dat van een werknemer voorzichtigheid mag worden verlangd in min of meer dagelijks voorkomende situaties die een beperkt risico inhouden. Dat geldt volgens het Hof ook in situaties die niet specifiek werkgerelateerd zijn, doordat ze zich niet wezenlijk onderscheiden van situaties die zich in het normale dagelijks leven veelvuldig voordoen. Ook bij relatief eenvoudige handelingen in het dagelijks leven is immers niet elk risico uit te sluiten. Echter, oordeelt het Hof dat schaatsen – ook in Nederland – geen alledaagse activiteit is. Het Hof overweegt daartoe: “Schaatsen is een duidelijk van het dagelijks leven afgebakende activiteit waarbij een duidelijk risico op vallen en/of letsel bestaat. Doordat ijs glad en hard is, schaatsen niet voor iedereen gemakkelijk is en valpartijen op het ijs met grote regelmaat tot letsel leiden, is van een beperkt risico bij schaatsen dus geen sprake. In zoverre is schaatsen (een activiteit uitgeoefend op het ijs en in die zin niet te vergelijken met bijvoorbeeld gladheid in zijn algemeenheid) dan ook niet vergelijkbaar met de casuïstiek die zich voordeed in de uitspraken – over uitglijden op gladde tegels, het snijden aan een scherp broodmes en struikelen over scheerlijnen – waarnaar ROC bij memorie van grieven en tijdens de comparitie heeft verwezen.”
Om deze redenen oordeelt het Hof dat op ROC tegenover de docenten die zij de schaatsactiviteit liet begeleiden wel degelijk een zorgplicht rustte en dat ROC er niet van kon en mocht uitgaan dat iedere begeleidende docent zich op het ijs zou kunnen redden, ook niet als er (al dan niet beperkte) ervaring met schaatsen was.
Zorgplicht ROC geschonden?
Het Hof is van oordeel dat op ROC een zorgplicht rustte om de werknemer te instrueren over en te waarschuwen voor de aan het schaatsen verbonden risico’s. Nu ROC de docenten uitsluitend heeft geïnstrueerd over het gebruik van handschoenen en over het type schaats dat kon worden gebruikt, heeft ROC volgens het Hof niet voldaan aan haar zorgplicht. Het Hof overweegt voorts het volgende: “Van ROC had mogen worden verwacht dat zij aan de docenten in enige vorm instructie zou geven over de aan schaatsen verbonden risico’s. Zo had zij de docenten kunnen instrueren dat zij langs de kant konden blijven staan of had zij kunnen aangeven dat indien men toch wilde schaatsen (en niet of niet goed kon schaatsen) men voorzichtig zou moeten doen of gebruik moest maken van de reling die op de ijsbaan is aangebracht, van de schaatsrekken die aldaar aanwezig waren of hulp konden vragen aan de leden van de Sportdesk die ter plaatse aanwezig waren. Naar het oordeel van het hof had van ROC verder, gelet op het risico op (ernstig) letsel bij docenten en leerlingen die deelnamen aan de schaatsactiviteit, gevergd mogen worden dat zij – al dan niet tegen een geringe vergoeding – helmen ter beschikking stelde. Of het dragen van valhelmen al dan niet gebruikelijk is in Nederland (wat door ROC wordt betwist) doet aan deze verplichting niet af. Dit alles zijn weinig bezwaarlijke, althans gelet op het risico, van ROC te vergen maatregelen. Daarbij is niet van belang dat de werknemer al meerdere keren als begeleider mee is geweest naar de schaatsbaan.”
Hiernaast passeert het Hof het door ROC gedane beroep op “eigen schuld” van de docent, omdat de docent zelf had moeten besluiten het ijs niet op te gaan omdat hij niet, althans niet goed, kon schaatsen. Volgens het Hof speelt “eigen schuld” van de werknemer geen rol bij de beoordeling of de werkgever aan zijn zorgplicht voortvloeiend uit artikel 7:658 BW heeft voldaan. Dat is wel het geval als het opzet of bewuste roekeloosheid van de zijde van de werknemer betreft. ROC heeft echter niet gesteld dat daarvan sprake is geweest, aldus het Hof. Het Hof is dan ook van oordeel dat ROC haar zorgplicht jegens de werknemer heeft geschonden en dus aansprakelijk is voor de schade die de werknemer heeft geleden ten gevolge van de val op het ijs tijdens het begeleiden van de schaatsactiviteit.
Conclusie
Als werkgever doet u er derhalve goed om bij iedere situatie te kijken of op u een zorgplicht rust ten opzichte van uw werknemer (ook als het gaat om situaties buiten het werk) en of u de nodige maatregelen moet treffen en instructies moet verstrekken. Doet u dat niet, dan loopt u het risico dat u bij een ongeval met succes aansprakelijk gehouden wordt door uw werknemer die schade lijdt.