Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten is vernietigbaar als de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij (zie artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW). Wij zullen deze regelgeving toelichten aan de hand van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 18 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10119. Wat was de situatie?
In deze zaak gaat een geldlener meerdere kredietovereenkomsten – opgesteld door de geldverstrekker – aan met een geldverstrekker ten behoeve van zijn eenmanszaak. De echtgenote van de geldnemer en een medewerker van de geldlener hebben de kredietovereenkomsten, medeondertekend. In de kredietovereenkomsten is opgenomen dat de echtgenote en de medewerker hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden uit hoofde van de kredietovereenkomsten, de medewerker omdat deze mede-eigenaar is van de onderneming en de echtgenote op grond van de huwelijksgoederengemeenschap. Dit is juridisch gezien echter niet juist. Er is geen wettelijke grondslag voor hoofdelijke aansprakelijkheid van de echtgenote voor de schulden van haar echtgenoot (de schuldeiser kan zich verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap) noch voor hoofdelijke aansprakelijkheid van de medewerker voor de schulden van de geldnemer (uit de aard van de ondernemingsvorm van de “eenmanszaak”, kan van mede-eigendom geen sprake zijn).
De rechtbank oordeelt dat de medewerker en de echtgenote hebben gedwaald, omdat zij op grond van de wet niet hoofdelijk aansprakelijk zijn en dit niet wisten. Zij hebben de overeenkomsten op basis van onjuiste veronderstellingen gesloten en dus onder invloed van dwaling. De dwaling is het gevolg van de onjuiste inlichtingen van de geldverstrekker via de misleidende teksten over hoofdelijkheid in de kredietovereenkomsten. Als de echtgenote en de medewerker hadden geweten dat zij op grond van de wet niet aansprakelijk zouden zijn, dan hadden zij de overeenkomsten niet getekend. De rechtbank hechtte in deze zaak ook waarde aan het feit dat de echtgenote en de medewerker juridisch niet geschoold waren en dat zij niet wisten wat het begrip hoofdelijkheid inhield. De echtgenote en de medewerker mogen de kredietovereenkomsten daarom vernietigen en zijn niet hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden.
Auteur: Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op 23 november 2020