Het monster van een BKR-notering kan uw leven jarenlang teisteren; u kunt geen woning kopen of (kleine) kredietovereenkomsten aangaan. Toch is het onder omstandigheden mogelijk om u te ontdoen van dit monster en zo het verleden achter u te laten. Dit kan zelfs na het doorlopen van de WSNP-regeling of na een faillissement. Dit laatste blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 29 mei 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2434.
In deze zaak had de eisende partij – een ZZP’er – van 1998 tot 2013 een vloerbedekkings- en raambekledingsbedrijf. In 2013 is deze onderneming failliet verklaard. Kort daarna is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. In 2018 heeft eiser vervolgens een akkoord bereikt met zijn schuldeisers, waarbij hij de schulden aan zijn schuldeisers gedeeltelijk heeft voldaan en waarna hem door die schuldeisers finale kwijting is verleend.
De Rabobank en ICS waren twee van de schuldeisers die hebben deelgenomen aan het schuldenakkoord. De Rabobank en ICS hebben ter zake een melding gemaakt bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) dat er een betalingsachterstand was ontstaan en dat de vordering uiteindelijk niet volledig is voldaan. Het BKR heeft de melding van de Rabobank in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) geregistreerd onder code A (achterstandsmelding) en de bijzonderheidscodes 2 (de schuld is opeisbaar gesteld) en 3 (er is een bedrag van € 250,- of meer afgeboekt). De melding van ICS heeft het BKR geregistreerd onder de codes A en 3. De BKR-registraties zouden verwijderd worden in het jaar 2023, namelijk vijf jaar na het doen van de registratiecodes 3.
Eiser wil echter dat de registraties eerder worden verwijderd (namelijk in het jaar 2019) en vordert in kort geding veroordeling van de Rabobank en ICS tot verwijdering van de BKR-coderingen. Eiser stelt een spoedeisend belang te hebben, omdat hij een woning heeft gekocht en de BKR-registraties hem belemmeren om hiervoor financiering te krijgen (dit trof doel). Het financieringsvoorbehoud kon nog worden ingeroepen tot 5 juni 2019.
Rechtbank Midden-Nederland
De rechter overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de Rabobank en ICS op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) verplicht zijn om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het BKR. Vervolgens overweegt de rechter dat partijen het erover eens zijn dat de BKR-registraties in dit geval terecht zijn gedaan; eiser had immers schulden bij de Rabobank en ICS, waarop hij achterstanden had laten ontstaan en waarbij de schulden na deelbetalingen zijn afgeboekt.
De rechter oordeelt vervolgens dat ook een gerechtvaardigde registratie moet worden verwijderd als het doel dat de registratie dient, niet langer opweegt tegen de belangen van de betrokkene bij verwijdering daarvan. Daarbij spelen de beginselen van proportionaliteit (is het middel van registratie in verhouding met het doel dat ermee gediend wordt?) en subsidiariteit (kan dit doel in redelijkheid niet op een andere voor de betrokkene minder nadelige manier worden bereikt?). Er moet volgens de rechter in die zin een belangenafweging plaatsvinden.
Het doel voor de BKR-registratie is gelegen in het belang van Rabobank, ICS en andere kredietverstrekkers (en daarmee van de samenleving als geheel) om te worden gewaarschuwd tegen personen die een problematisch kredietverleden hebben en in het belang van een betrokkene (zoals eiser) zelf om te worden beschermd tegen lichtvaardige nieuwe schulden. Dat belang moet worden afgewogen tegen de belangen van eiser bij verwijdering van de registratie, aldus de rechter.
De rechter oordeelt dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van eiser uitvalt. Er is volgens de rechter niet gebleken dat het nodig is om financiële instellingen en/of de maatschappij op dit moment nog (en tot 2023) te beschermen tegen het risico dat eiser (opnieuw) schulden maakt. De rechter baseert dit op de volgende feiten en omstandigheden:
- Het ontstaan van de schulden van eiser en de oorzaak van het faillissement waren gelegen in de financiële crisis die de (eenmansonderneming van) eiser in financiële problemen heeft gebracht, naast een ontslag op staande voet dat eiser één van zijn (voormalige) werknemers heeft gegeven naar aanleiding van een vechtpartij op de werkvloer en welk ontslag in 2009 werd vernietigd. Als gevolg van dit laatste moest eiser die werknemer een ontslagvergoeding betalen van ruim € 36.000,00. Volgens de rechter is niet gebleken dat eiser door verwijtbaar of lichtvaardig handelen allerlei (privé)schulden heeft gemaakt, die hij gemakkelijk had kunnen voorkomen. Ook achtte de rechter van belang dat eiser niet opnieuw een bedrijf is gestart, maar inmiddels al jaren in loondienst werkt.
- Van belang was verder dat eiser zich – nadat het faillissement (in 2013) was uitgesproken – heeft ingezet om een schuldenakkoord te kunnen bereiken en dat hij daartoe een advocaat heeft aangezocht en in 2014 in loondienst is gaan werken om geld te kunnen sparen voor het akkoord. Het feit dat het schuldenakkoord in 2018 is bereikt, waardoor de BKR-registraties vanaf dat moment vijf jaar lang zichtbaar blijven, is volgens de rechter een extreem lange periode, nu het gaat om schulden uit 2013.
- Hiernaast was van belang dat eiser al jaren (sinds 2014) een vast inkomen heeft en dat ook zijn partner een vast inkomen heeft. Verder was niet gebleken dat eiser sinds het faillissement van zijn onderneming nieuwe schulden had gemaakt. Ook was van belang dat het faillissement inmiddels al zes jaar geleden was.
Op basis van voormelde omstandigheden zou volgens de rechter er geen belang van gewicht meer toekomen aan de bescherming van eiser zelf tegen lichtvaardige nieuwe schulden, noch aan de bescherming van Rabobank en ICS of andere kredietverstrekkers om te worden gewaarschuwd tegen het kredietverleden van eiser.
Daar tegenover staat volgens de rechter het belang van eiser bij verwijdering van de BKR-registraties. Een feit was dat eiser een woning had aangekocht en dat hij voldoende had onderbouwd dat de BKR-registraties het moeilijk maken om daarvoor een financiering te krijgen. De rechter overweegt dat eiser er belang bij heeft een woning te kunnen kopen en daarvoor een hypotheeklening te kunnen afsluiten. Ook overweegt de rechter dat hoewel het verkrijgen van een huurwoning niet onmogelijk zal zijn, eiser voldoende heeft onderbouwd dat het aanbod van huurwoningen in zijn directe omgeving beperkt is, dat de huurlasten hoger zijn dan de te verwachten hypotheeklasten en dat zijn inkomen en dat van zijn partner voldoende ruimte biedt om die hypotheeklasten te dragen. Tot slot achtte de rechter van belang dat eiser toen 56 jaar was en dat het gezien zijn leeftijd, steeds moeilijker zal worden om een betaalbare hypotheek te verkrijgen.
De rechter oordeelt dan ook dat de Rabobank en ICS de BKR-registraties moeten laten verwijderen.
Conclusie
Deze uitspraak biedt kansen voor ex-ondernemers die failliet zijn verklaart en die – vanwege de BKR-registraties – nog jarenlang moeten wachten tot ze een woning kunnen kopen. De vraag of er een succesvol procedure kan worden gevoerd, hangt heel erg af van de omstandigheden van het geval.
Kans van slagen?
Zoekt u een advocaat voor het verwijderen van uw BKR-registratie? Wilt u weten of uw verzoek tot verwijdering van BKR-registraties kans van slagen heeft? Wij kunnen een inschatting maken van de kans van slagen. Hiernaast kunnen wij ook een sommatiebrief opstellen en versturen naar de kredietverstrekker. Tot slot kunnen wij desgewenst ook een gerechtelijke procedure voeren tegen de kredietverstrekker. Neem voor meer informatie gerust contact met ons op.
Auteur: Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op 4 januari 2021
Op 11 februari 2021 gepubliceerd in de Accountant, zie www.accountant.nl.