Beroep ZZP’er op reflexwerking consumentenrecht slaagt. In de wet zijn twee lijsten opgenomen van bedingen in algemene voorwaarden die geacht worden onredelijk bezwarend te zijn danwel vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn (ook wel de zogenaamde “zwarte” en “grijze” lijsten). In beginsel zijn deze lijsten opgesteld voor consumenten die met een beroep op de lijsten een bepaling in de algemene voorwaarden kunnen laten vernietigen. Als dit beroep slaagt, zijn de bedingen niet meer geldig. Onder omstandigheden kunnen ook kleine ondernemers, die gelijk kunnen worden gesteld met consumenten, daarop een beroep doen. Dit was aan de orde in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 3 april 2020, ECLI:NL:RB:ROT:2020:3433. Wat was de situatie?
De feiten
Een marketingbureau en een cateringbedrijf, in de vorm van een eenmanszaak, sluiten een overeenkomst met betrekking tot de levering van een pakket nieuwsbrieven-systeem voor de duur van één jaar, dit met ingang van 1 december 2016. Op grond van artikel 18.2 van de toepasselijke algemene voorwaarden van het marketingbureau wordt de overeenkomst na ommekomst van dat jaar stilzwijgend verlengd met één jaar, tenzij de overeenkomst door het cateringbedrijf tegen het einde van de looptijd met een opzegtermijn van 2 maanden wordt opgezegd. Met ingang van 1 december 2017 is de overeenkomst met instemming van het cateringbedrijf met één jaar verlengd tot 1 december 2018. Bij brief van 31 oktober 2018 heeft het cateringbedrijf de overeenkomst voor het jaar daar op opgezegd. Volgens het marketingbedrijf was dit laat, omdat de overeenkomst niet uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de einddatum was opgezegd. De overeenkomst zou daarom opnieuw zijn verlengd met een jaar. Het marketingbedrijf eiste dan ook schadevergoeding in rechte. Het cateringbedrijf voerde als verweer aan dat artikel 18.2 van de algemene voorwaarden een onredelijk beding was, mede gelet op artikel 6:236 j. BW, en deed een beroep op de vernietigbaarheid van het beding, met verwijzing naar de reflexwerking. Dit slaagt.
De beoordeling van de rechter
De rechter stelt voorop dat als het cateringbedrijf de overeenkomst na 1 december 2018 niet meer had willen contineren, zij die overeenkomst op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden vóór 1 oktober 2018 had moeten opzeggen. Nu dat niet is gebeurd en pas bij brief van 31 oktober 2018 is opgezegd, leidt dit volgens de rechter ertoe dat de overeenkomst niet tijdig is opgezegd, zodat de overeenkomst met 1 jaar is verlengd.
De rechter overweegt verder dat op grond van artikel 6:233 sub a BW een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar is, als het gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. In artikel 6:236 aanhef en onder j BW is vermeld dat een overeenkomst met een natuurlijke persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, als onredelijk bezwarend (en daarmee ex artikel 6:233 aanhef en onder a BW: vernietigbaar) aangemerkt wordt een in de algemene voorwaarden voorkomend beding:
“dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken, elektriciteit daaronder begrepen en dag-, nieuws- en weekbladen en tijdschriften niet daaronder begrepen, of tot het geregeld doen van verrichtingen, leidt tot stilzwijgende verlenging of vernieuwing in een overeenkomst voor bepaalde duur, dan wel tot een stilzwijgende voortzetting in een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand “
De rechter overweegt dat artikel 6:236 BW niet direct op het cateringbedrijf van toepassing is, omdat het cateringbedrijf bij het aangaan van de overeenkomst heeft gehandeld in de uitoefening van haar bedrijf. Wel kan volgens de rechter van die bepaling mogelijk een zekere reflexwerking uitgaan bij de beantwoording van de vraag of artikel 18 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is, is van belang of bij het aangaan van de overeenkomst sprake was van omstandigheden die sterke gelijkenis vertonen met die van een consument. Die gelijkenis zal beoordelend moeten worden aan de hand van de relatie die er in het betreffende geval bestaat tussen enerzijds het betrokken beding en anderzijds omstandigheden als de aard van de activiteiten die door de niet-consument worden ontplooid, de aard van de overeenkomst die hij heeft afgesloten, de aard van de schade die hij heeft geleden etc.
De rechter overweegt dat het cateringbedrijf een kleine eenmanszaak uitoefende als eventcateraar, dat zij geen personeel had en dat de overeenkomst geen betrekking had op de normale bedrijfsactiviteiten van een cateraar. De kunde en vaardigheiden waarover zij als cateraar beschikt, voegden hier dan ook niets toe. Een kleine cateraar als het cateringbedrijf beschikt over het algemeen niet over meer administratieve, juridische of financiële kennis en vaardigheden dan de gemiddelde consument. Omdat het cateringbedrijf niet beschikte over personeel heeft zij ook niet kunnen profiteren van eventuele specifieke administratieve, juridische of financiële kennis en vaardigheden van het personeel. De rechter overweegt verder dat het negatieve effect van het beding voor het cateringbedrijf (stilzwijgende verlenging van een overeenkomst met een jaar als niet twee maanden van tevoren wordt opgezegd en bovendien in strijd met de eigen voorwaarden van het marketingbureau tegen een eenzijdig verhoogd tarief van € 130 per maand, terwijl tot dan toe € 60,– per maand in het eerste jaar en € 70 per maand in het tweede jaar aan het cateringbedrijf in rekening was gebracht) even bezwaarlijk is als voor een consument. Daarmee is volgens de rechter de positie van het cateringbedrijf zozeer vergelijkbaar met die van een consument dat het aannemen van reflexwerking in dit geval is gerechtvaardigd.
De rechter acht artikel 18.2 van de algemene voorwaarden dan ook onredelijk bezwarend, zodat het marketingbureau hier geen beroep op toekomt. Dit heeft tot gevolg dat de overeenkomst is geëindigd per 1 december 2018. De vordering van het marketingbureau tot schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op 28 juni 2021