Bij een geslaagd beroep op het bestaan van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, wordt de vertegenwoordigde gebonden aan de desbetreffende overeenkomst of rechtshandeling. Wanneer is hiervan sprake? Aan de hand van de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 4 mei 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:1885, zal dit worden verduidelijkt.
Wat was de situatie?
In deze zaak stelde een verzekeringstussenpersoon een vordering in tegen een tweetal (zuster)ondernemingen (hierna: te noemen onderneming 1 en onderneming 2), omdat deze ondernemingen verzekeringspremies onbetaald zouden hebben gelaten. Ook zou onderneming 2 hebben nagelaten om het door de verzekeringstussenpersoon voorgeschoten eigen risico ter zake van een schade-uitkering te vergoeden. Als verweer voerden de twee ondernemingen aan dat er geen verzekeringsovereenkomsten tot stand waren gekomen, omdat de vertegenwoordiger die de verzekeringen had afgesloten (hoewel deze werkzaam was bij onderneming 1), niet bevoegd was om de overeenkomsten af te sluiten. Daarom zouden de ondernemingen niet gebonden zijn aan de verzekeringsovereenkomsten.
Uit het Handelsregister was overigens gebleken dat de vertegenwoordiger niet als bestuurder of als gevolmachtigde was ingeschreven, zodat aangenomen kon worden dat hij statutair niet bevoegd was om namens de twee ondernemingen te handelen. Zijn de twee ondernemingen niettemin toch gebonden aan de verzekeringsovereenkomsten? Ja, de rechter oordeelde van wel.
Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
De rechter overweegt dat van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid sprake is als een derde op grond van een verklaring of gedraging van de vertegenwoordigde heeft aangenomen of redelijkerwijs mocht aannemen dat de vertegenwoordiger bevoegd was om de overeenkomst te sluiten namens de vertegenwoordigde. De vertegenwoordigde kan zich dan niet op de onbevoegdheid van de vertegenwoordiger beroepen en is gebonden aan de overeenkomst (artikel 3:61 lid 2 BW). Op basis van bestaande rechtspraak kan volgens de rechter ook plaats zijn voor toerekening van de schijn van volmachtverlening aan een onbevoegd vertegenwoordigde rechtspersoon, als de derde gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat een toereikende volmacht was verleend op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde partij komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten wel op die derde. Verder overweegt de rechter dat de schijn van vertegenwoordiggingsbevoegdheid afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval, ook door een niet-doen kan worden gewekt, waarbij het uitmaakt of een gedeelte van de omstandigheden waarop de schijn van bevoegdheid berust, zich heeft voorgedaan na de totstandkoming van de overeenkomst.
De rechter oordeelt dat de verzekeringstussenpersoon in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Van belang achtte de rechter hierbij o.a. dat de vertegenwoordiger ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomsten werkzaam was bij onderneming 1 en dat de overeenkomsten al jaren liepen. Ook waren de verschuldigde premies jarenlang voldaan vanaf de bankrekeningen van de twee ondernemingen. Er waren ook schades uitgekeerd ten behoeve van de twee ondernemingen en van de uitkeringen werden bevestigingen gestuurd naar de postadressen van onderneming 1. Hierop is geen enkele reactie gekomen van onderneming 1. Ook een voorstel voor betalingsregeling was naar het e-mailadres van onderneming 1 gestuurd, waarbij de bestuurder van onderneming 1 – in het licht van deze procedure – een betalingsregeling heeft voorgesteld. Gezien al deze omstandigheden konden de ondernemingen volgens de rechter zich niet (achteraf) op de onbevoegdheid van de vertegenwoordiger beroepen. De vordering van de verzekeringstussenpersoon tot betaling van achterstallige premies en het aan de verzekeraar voorgeschoten eigen risico wordt dan ook toegewezen.
Conclusie
Bij de vraag of er sprake is van een rechtsgeldige vertegenwoordiging zal de rechter dus niet blindvaren op wie er in de Kamer van Koophandel als vertegenwoordiger staat geregistreerd. De rechter kan dus ook kijken naar de feitelijke omstandigheden en de vraag in hoeverre de vertegenwoordigde de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt. Het is raadzaam om hier alert op te zijn.
Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op 5 juli 2021