Dringend eigen gebruik van een woning
De wet biedt een limitatief aantal opzeggingsgronden voor het beëindigen van een huurovereenkomst tegen de wil van de huurder. Zo kan de verhuurder onder meer een beroep doen op ‘dringend eigen gebruik’ ex artikel 2:274 lid 1 sub c BW. Wil hiervan sprake zijn, dan moet aan een drietal voorwaarden zijn voldaan:
1) er moet sprake zijn van dringend eigen gebruik (dit moet objectief bepaalbaar zijn);
2) de huurder moet een andere passende woonruimte kunnen krijgen;
3) de belangen van de verhuurder moeten zwaarder wegen dan die van de huurder.
Hoewel de tweede criteria een lastige lijkt, zeker in de grote steden zoals Amsterdam en Rotterdam, blijkt uit vaste rechtspraak dat de passende woonruimte voor wat betreft de grootte, huurprijs, ligging of woonklimaat niet gelijk hoeft te zijn aan de woning die de huurder bewoont. Ook andere woonruimte kan passend zijn, ook als de huurprijs hoger is en er minder woongenot is. Ook is volgens rechtspraak niet vereist dat er een concreet aanbod voor vervangende woonruimte op het tijdstip van het nemen van de beslissing door de rechter voorhanden is, maar moet slechts voldoende blijken dat in het algemeen passende vervangende woonruimte voorhanden is.
Uit jurisprudentie blijkt dat de omstandigheden van het geval doorslaggevend zijn bij de vraag of een bepaalde situatie wel of niet tot huurbeëindiging kan leiden. Een opvolgende verhuurder kan de grond van dringend eigen gebruik overigens pas inroepen, als hij meer dan 3 jaar verhuurder is geweest.
Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op 23 september 2021