Een partij kan dwalen bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Het is – mits aan de voorwaarden wordt voldaan – mogelijk om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen wegens dwaling. Dit heeft de Hoge Raad in 2013 bepaald. Wel heeft de huidige rechtspraak geoordeeld dat de rechter hier terughoudend mee dient om te gaan. Hoe zit dit precies? Lees verder in deze blog.
Dwaling (artikel 6:228 BW)
De vereisten voor dwaling zijn:
1) onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig);
2) het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en de onjuiste voorstelling van zaken;
3) de kenbaarheid daarvan; en
4) het zich voordoen van een van de drie gronden van dwaling uit artikel 6:228 lid 1.
Het kenbaarheidsvereiste houdt overigens in dat het voor de wederpartij duidelijk moet zijn geweest dat het aspect waarover de dwalende heeft gedwaald voor de dwalende van doorslaggevende betekenis is geweest om de overeenkomst onder deze voorwaarden te sluiten.
Hoge Raad
In 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat partijen met betrekking tot een bepaalde kwestie of geschil in onzekerheid verkeren en ter zake daarvan een vaststellingsovereenkomst sluiten, een geslaagd beroep op dwaling niet uitsluit ten aanzien van deze overeenkomst. Dit geldt volgens de Hoge Raad in het bijzonder als er sprake is van betrokkenheid van de wederpartij bij de dwaling op een wijze zoals genoemd in artikel 6:228 lid 1 onder a of b BW. In dit artikel is kort en goed vermeld dat een overeenkomst vernietigbaar is wegens dwaling als de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij of als de wederpartij in verband met hetgeen deze wist of behoorde te weten omtrent de dwaling, de dwalende had behoren in te lichten.
Ook oordeelt de Hoge Raad dat als wordt gesteld dat de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, aan een succesvol beroep op dwaling niet in de weg staat dat die inlichting niet rechtstreeks aan de dwalende partij is verstrekt of niet specifiek is verstrekt in verband met de overeenkomst ten aanzien waarvan het beroep op dwaling is gedaan. Ook de omstandigheid dat de vaststellingsovereenkomst niet berustte op de bemoeienissen of waarderingen van een derde sluit volgens de Hoge Raad niet uit dat de dwalende die overeenkomst kan hebben gesloten onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken die gebaseerd was op een inlichting van de wederpartij aan een derde waarvan de dwalende door de rapportage van de derde heeft kennisgenomen.
Huidige lagere rechtspraak
Recente rechtspraak stelt voorop dat een vaststellingsovereenkomst als doel heeft om een onzekerheid of een geschil definitief te beslechten, zodat het beroep op dwaling met terughoudendheid moet worden beoordeeld. Het is in beginsel niet de bedoeling dat een partij succesvol een beroep kan doen op dwaling van ter zake van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond. Toch is een geslaagd beroep op dwaling niet uitgesloten volgens recente rechtspraak, in het bijzonder niet als er sprake is van betrokkenheid van de wederpartij bij de dwaling op een wijze zoals genoemd in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a en b BW.
Auteur: Carolin Vethanayagam, gepubliceerd op 21 februari 2025